Verhalen

verhalen

Horen, Zien, Zwijgen



Het is bijna brutaal zoals een inzicht zich kan opdringen aan je bewustzijn. Je wordt uit de comfortzone van je bewustzijn geschud en geschopt. Het is méér! Er is veel meer als je bedacht, gevoeld, bewust was. 

Wat is er gebeurd? Nou ja, ik ben nieuwsgierig aangelegd en was dus weer eens benieuwd hoe collegae in den lande omgaan met opstellingen en traumata. Dus ik had mij aangemeld en ben gegaan.


Met een korte introductie van mezelf zal het volgende helder te volgen zijn. Ik ben zelf van gemengde afkomst, moeder Nederlands Indische en vader geboren Hollander. Ik ben sinds 2000 bekend en bezig, professioneel, met systemisch werken en met opstellingen. Zodanig ben ik geïnteresseerd in het werken met meergenerationele psychotraumatologie. Van oorsprong ben ik opgeleid als psychiatrisch verpleegkundige.

 

Op het moment dat de deelnemers binnen lopen, ik was als één van de eersten al gaan zitten in het zaaltje, zie ik een Indischman binnen lopen. Hij gaat aan de overkant in de kring tegenover mij zitten.

Hij is duidelijk een mix, ik kan hem moeilijk duiden al weet ik uit ervaring dat het dan meestal een Indische mix is. Geen andere groep heeft zich zo gemixt met anderen, uit allerlei overwegingen. Hij kwam met een blanke vrouw, beiden schat ik goede veertigers.

Als we ons voorstellen in de groep en hij is aan de beurt voel ik mijn buik en mijn nekharen gaan kriebelen. Natuurlijk gaat hij opstellen weet ik, en ik weet ook dat hij mij zal vragen. Ik zal ook mijn stuk aan moeten gaan.

Natuurlijk kan ik weigeren. Dat kan ik dan zo brengen dat ik het niet voel…  …

Dan is het moment daar en verdomd, hij gaat echt opstellen. Zijn oprecht verlangen van dat moment is dat hij zo verschrikkelijk graag vrede in zichzelf vind. Ik hik enorm tegen het woord ‘verschrikkelijk’ aan. Verschrikkelijk is oorlog, verschrikkelijk zijn de dingen die wij mensen elkaar aan doen. Ergens ‘verschrikkelijk’ naar verlangen roept ellende op voel ik.

 

Dan staat opeens de Indischman tegenover mij. Hij heeft een masker op van bescheidenheid en rust. Zijn hazelnootbruine ogen kijken mij onderzoekend en vragend aan lijkt het wel. Een tweede blik in zijn ogen brengt mij regelrecht naar de afgrond. En toch zeg ik  ‘Ja’ als hij mij vraagt zijn ‘Ik’  te representeren. Ik vergeet gewoonweg te weigeren.

Ik ga staan en hij plaatst zijn handen bijna eerbiedig op mijn schouders en plaatst mij in de cirkel van iedereen aanwezig.

 

En wat gebeurt er dan? In eerste instantie even niets.

Ik verplaats mij naar de stilte in mij en maak contact. Nog geen seconde later razen er tornado’s van allerlei emoties door mijn fysieke lijf. Ik mag niet spreken, ik moet schreeuwen, mijn rug staat in brand, mijn hart maakt overuren en klopt buiten mij, ik ben niet veilig, waar is mijn plek, ik wil weg, kijken maar dan meteen weg, horen zien en zwijgen, ik kan niet huilen. Paniek!

Ik voel me radeloos, ik zie hem staan en kan hem wel in elkaar slaan tegelijk voel ik de kracht niet. Ik zie hem staan en ik wil in zijn armen, in de veiligheid; ik zie hem staan en ik walg van hem, zijn niks doen, zijn slaafsheid, zijn masker. Niemand helpt mij, iedereen kijkt mij onbewogen aan. Het enige wat mij rest omdat ik niet weg kan is mijzelf zo klein mogelijk maken en ik rol me op bij een lege stoel waar ik half onder kan schuilen.

 

Mijn ogen sluit ik als ware ik er niet. Tegelijk lijkt mijn gehoor versterkt en hoor ik zijn ademhaling. Elk woord, elke  zucht, elke ademhaling hoor ik, voel ik. Mijn hart bonkt buiten mijn lichaam, mijn eigen ademhaling is oppervlakkig en ik haal bewust even met mijn buik adem om niet te dissociëren. Met mijn ogen open zie ik opeens het Jappenkamp met vage figuren. Onmiskenbaar herken ik de Jap en voel een veelheid aan emoties. De boventoon is angst. Dan zie ik mijn vrouw, dat kan niet want we zijn gescheiden. Toch zie ik haar en hou haar vast, ze ziet me niet eens of herkent mij niet. Nog geen minuut later is ze dood, ik was erbij.

Ik kijk en zie de Man die mij heeft gevraagd bezig met anderen. Ik ben volledig verbaasd. Hij heeft totaal geen aandacht voor mij. Tja, dan is mijn besluit snel genomen, ik ga weg. Alleen ik kan niet uit deze ruimte weg. Ik kan wel bij de trap gaan staan zodat ik op het moment dat het kan ik ook meteen weg ben. Het interesseert hem niet. Hij kijkt niet eens naar mij, al stort ik mezelf van die trap af, het interesseert hem toch niet.

Iemand raakt mij aan, legt handen voorzichtig op mijn schouders. Enorme golven van groot, bijna ondraagbaar verdriet komt omhoog en ik druk ze gelijk weg. Op het uitdeinen ervan komen er tranen in mijn ogen die ik stilletjes vervloek. Het is namelijk levensgevaarlijk verdriet te tonen.

 

Wat is dit nu allemaal? Ik herken eigenlijk alles met het besef dat het ook niet allemaal van mij is. Tegelijk voel ik mij verbonden met Indonesië, specifiek met Java. Ik duik diep in mijn eigen zelf. De oude man, de eerste Javaan in mijn lijn, stuurt me terug. Ik weet dat ik moet kijken.

Dan kom ik weer terug in een eenzaamheid die niet prettig is. Ik kan even praten en struikel bijna over mijn woorden. Ik kan niet stoppen met praten. De Man beaamt alles wat ik zeg en blijft naar de grond kijken. Horen, Zien, Zwijgen…  …
Weer kan ik niet anders als weg gaan bij de Man. Hij kan zich niet verbinden.
Een andere man trekt hem constant aan zijn oren en buldert woorden naar hem. Ik versta de man niet maar hij roept een grote angst in mij op, beter kan ik stil zijn en mij klein maken. Ik kan met niemand contact maken, het maakt mij radeloos.
Plots staat de Man daar voor mij, pakt mijn hand en trekt me mee. Paniek en blijheid strijden in mij om voorrang, ziet hij mij eindelijk dan nu echt? Hij zet me voor de bulderende man. Ik graai een deken die naast mij ligt en gooi die over de man. Hij is meteen stil. Ik kan wel huilen van opluchting. Maar nu gaan anderen zich bemoeien en halen de deken weg…  De Man doet niets, hij kijkt alleen maar. Paniek maakt zich meester van mij en ik vlucht naar de trap. Een onzichtbare hand houdt mij tegen en ik zakt als een pudding in elkaar.
Vaag hoor ik dat er gesproken wordt, rustige stemmen die vragen stellen, die luisteren naar antwoorden.
Dan komen er mensen op mij af en ik kan geen kant op. Mijn hart stopt met kloppen, mijn hoofd lijkt uit elkaar te knallen, ik kan niet anders als mijn ogen en oren sluiten. Ik hoor niets, ik zie niets en ik zwijg.

De Man heeft zijn bril afgezet en neemt mij kordaat in zijn armen. We zitten innig in elkaar gestrengeld en ik ben volledig overrompeld. Als het besef doordringt komt ook het verdriet op en begin ik hartverscheurend te huilen. Ik kan niet stoppen lijkt het wel. Het zout van de tranen vermengt zich en dan hoor ik hem zeggen dat hij mij nooit meer alleen zal laten. Het klinkt als een sprookje…  …

dus ik vraag het hem wel honderd keer of hij het meent.

En ik voel bij elk antwoord dat hij het meent.

Langzaam en eindelijk....   ...  ...   

kom ik thuis... ...
....  ....
thuis....

rumah saya


 

 

 

Biar Begitu


Haar hand tast, licht bevend maar zeer doelgericht, naar het pakje Caballeros. Ze klemt het pakje vast waarbij het haar schijnbaar niet uitmaakt dat ze het pakje lichtelijk in elkaar drukt. Met twee handen weet ze er een filtersigaret uit te peuteren. Triomfantelijk steekt ze sigaret in haar mond en zoekt dan naar de aansteker. Er liggen drie aanstekers bij haar stoel in de buurt.  ‘Die werken niet echt meer’ mompelt ze en vindt een aansteker tussen de tijdschriften die in verschillende stapels naast haar stoel op een tafeltje liggen. Met twee handen weet ze de aansteker bij de sigaret te brengen en ontsteekt een vlam die niet onder zou doen bij een vuurspuwer. Verbouwereerd kijk ik haar aan, mevrouw mijn moeder. Met een grote grijns en twinkelende ogen neemt ze een grote trek van de sigaret, ‘zo… en nu dan koppi toebroek.’


Ze is oud geworden mijn moeder,  al heeft ze tot haar grote trots nog al haar tanden en kiezen én haar haar dat grijs geworden is. Wel  is ze kleiner geworden, ze komt nu nog maar tot onder mijn oksel en weegt veel te weinig al vindt ze dat zelf niet. Soms mompelt ze opeens iets over de oorlog en huivert en wil het er niet over hebben.

Aan haar handen kun je zien dat ze oud is maar niet haar echte leeftijd. Zelf zegt ze dat dat komt doordat zij zich elke dag die ze zich kan herinneren heeft ingesmeerd met olie of bodylotion, of door de baboe of door zichzelf. De bodylotion kwam pas na de oorlog. Haar huid is nog steeds mooi diep donker bruin, oud-Javaans noemen wij het. Slechts drie van haar kinderen hebben diezelfde kleur geërfd, de anderen hebben een veel lichtere huidskleur en zelfs Chinese ogen. ‘Die komen van je overgrootmoeder, die was een Chinese. En je overgrootvader was een Belanda totok, hij kwam uit Friesland. Daar heb jij die koppigheid van.’ zegt ze tegen mij, even lichtelijk vergetend dat die koppigheid net zo in haar zit.

 

Ik ben niet koppig, ik ben vasthoudend en dat vind ik heel wat anders. Ik ben een Indo en die hebben veelal Indische voorouders en die voorouders zijn ook vasthoudend. Zo worden heel wat overtuigingen doorgegeven aan volgende generaties.

Sporadisch vertelt mijn moeder over haar jeugd en komst naar Nederland. De oorlog, de Jappen, de kampen, de Bersiap, de honger en de plotse armoede. Ze was een kleine doerak, vertelde ze. Ze koketteerde met de Jappen opdat ze het eten kochten wat haar moeder had bereid. En ze leidde de Jappen af zodat haar moeder eten kon smokkelen naar de mannen in het kamp. Anders aten de Jappen het zelf op.
Tegelijk ze moest ook met de buren rekening houden dus die schoof ze van tijd tot tijd ook wat lekkernijen toe, wat smeerprop en kue lapis. En met de Bersiap waren het de buren die hen beschermden. Door de spleten van de gesloten luiken heen zag ze de opgewonden jongens staan met de bamboes in hun handen met gemene punten eraan, heel eng allemaal. Nog kan zij niet tegen heel veel dringende mensen en ik ook niet, nooit gekund. Zelfs boodschappen doen gebeurt nu op een tijdstip dat de meeste Hollanders eten of heel vroeg in de ochtend.  Een gewoonte van haar, haar overtuiging. En wat heb ik niet overgenomen aan gevoelens en overtuigingen van haar?


Naar Nederland met de boot was een feestje. Wat een teleurstellende aankomst met die kreten overal ‘Indoos Go Home!’. Er was geen plek bij oom en tante met hun vijf kinderen op een tweekamer flatje in Apeldoorn dus sliep zij bij een andere tante, die geen echte tante was, op de bank in de huiskamer. Twee weken lang benauwd wachten en toen mocht ze komen op gesprek in Den Haag voor een baan bij het ministerie van Defensie. Maar niet gewoon typen of zo hoor, nee… mevrouw mijn moeder ging bij de vrouwelijk militaire brigade, de Milva. Daar had ze onderdak en verdiende ze een paar centen, die kon ze dan gebruiken om op te sturen naar haar ouders in Indië. Dit zoals bijna alle Indo’s die hier wat geld verdienden.

 

Mijn moeder heeft een huid met een oud-Javaanse kleur en dat werd haar aan alle kanten duidelijk gemaakt. Men ging er van uit dat ze dom was, niet kon lezen of schrijven, laat staan dat ze Nederlands kon spreken. Die discriminatie van toen kan ik nu nog voelen, herkennen omdat ook ik nageroepen werd. Later vroegen leraren ook aan mij of ik al Nederlands sprak… of ik wel in Nederland geboren was.

Nee, het was niet makkelijk voor mevrouw mijn moeder maar toch…  … ‘ik had toen geen andere optie en naar Amerika zoals Pip, Toet en Chrisje wilde ik niet. Toen wilde ik niet, misschien nu wel maar nu is de tijd anders.’
Samen met mijn vader, een echte Nederlander en ook nog blank, vocht zij zich door de armoede van het naoorlogse Nederland. Nog steeds kan ik die tekorten voelen en zie dat ook terug bij mijn broertjes en zusjes. Het gevoel dat er van alles te weinig is en dus kopen we kilo’s teveel zodat we bijvoorbeeld dagen lang Sajoer Lodeh eten, of bami goreng. Mij heeft jaren gekost om wat preciezer te koken, nu houd ik vaak een restje over dat precies goed voor mijn lunch de volgende dag.

 

In een familieopstelling , nu zo een kleine twintig jaar geleden liet de begeleider mij dit allemaal zien en voelen. Vooral tegen dat laatste had ik een enorme weerstand en je weet… ik ben vasthoudend. Met veel geduld en heel veel oefeningen in onder andere beter ademhalen kwam ik bij mijn gevoelens en ontdekte dat veel van die gevoelens niet van mij waren.


Het waren de gevoelens van mijn moeder en vader, mijn opa en oma, mijn tantes en ooms die ik uit liefde voor hun koesterde als waren ze van mij. Gelukkig kon ik die gevoelens, overgenomen gevoelens noemen ze die, loslaten en daar laten waar ze hoorden, bij hen, niet bij mij. Daardoor kwam ikzelf veel steviger in mijn eigen leven te staan. Nu begon ik te ontdekken wat ik echt wilde en wat ik nog te doen had. Dat was een grote doorbraak en een begin van verandering. Mijn eigen gevoelens gewoon toelaten en laten stromen. Het is een niet makkelijk proces, het is wel noodzakelijk. Al is het alleen maar voor jezelf. En dan leren kijken met de innerlijke glimlach, met die mildheid en de verantwoordelijkheid daar laten waar hij hoort.

De familieopstellingen gaven mij het inzicht dat ik nodig had. Ik ontdekte dat nu al mijn opleidingen samenvielen en ik zelf familieopstellingen kon gaan faciliteren.

 

‘Ja…’; zegt mijn moeder terwijl ze de peuk zorgvuldig uitdrukt of althans het restje filter wat is overgebleven. ‘Dat waren nog eens tijden. Maar nu hoef je geen honger meer te lijden toch. Nu kun je eens werken aan je geluk. Adoeh, laat al die soesha daar toch, daar waar het hoort. Het is oud toch, net als ik.’ Haar ogen twinkelen ondeugend en ze loert naar alweer een volgende sigaret.

‘Tidak apa apa.’